-
1 conciliation
-
2 accord
accord [aakor]〈m.〉1 overeenstemming ⇒ harmonie, eensgezindheid2 overeenkomst ⇒ schikking, vergelijk3 goedkeuring ⇒ toestemming, instemming♦voorbeelden:tomber, se mettre d' accord • het eens wordenmettre d' accord • tot overeenstemming brengend' accord 〈 informeel〉, d' acc. • in orde, okayaccord de principe • beginselakkoordaccord sur les salaires • loonakkoordaccord sectoriel • deelakkoordconclure, passer un accord • een akkoord sluiten1. m2) overeenkomst3) goedkeuring4) akkoord, samenklank [muziek]2. d'accordinterjgoed, in orde, okee -
3 règlement
règlement [regləmã]〈m.〉2 verordening ⇒ voorschrift, bepaling, besluit4 betaling ⇒ afwikkeling, aflossing5 vaststelling ⇒ bepaling, bezegeling♦voorbeelden:règlement de police • politieverordeningm1) regeling2) bepaling, voorschrift3) reglement4) betaling -
4 amiable
amiable [aamjaabl]♦voorbeelden:¶ à l'amiable • in der minne, onder(s)handsarrangement à l'amiable • minnelijke schikkingadj -
5 accommodement
-
6 accord à l'amiable
accord à l'amiable -
7 arrangement à l'amiable
arrangement à l'amiable -
8 règlement amiable, règlement à l'amiable
règlement amiable, règlement à l'amiableDictionnaire français-néerlandais > règlement amiable, règlement à l'amiable
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский